Op een klein eilandje midden in een groot meer, woonde eens een heks. Ze woonde daar al 600 jaar, helemaal alleen. In haar toverhuisje deed ze de was en kookte ze iedere dag een lekker heksenmaaltje. ´S middags dan liep ze een rondje over haar eilandje om te kijken of alles in orde was. Tsja en ´s avonds na het avondeten oefende ze haar toverspreuken. Eigenlijk van die dingen die iedere heks zo doet. Maar toch was er iets raars met dit heksje aan de hand.
100 Jaar geleden toen ze met haar bootje op de vijver visjes aan het vangen was, was het bootje gaan wiebelen en haar bezem uit het bootje gevallen. Ze had nog geprobeerd om de bezem uit het water te vissen maar ze kon hem niet meer te pakken krijgen. En vanaf die tijd kon ze dus niet meer vliegen en moest ze op haar eilandje blijven. Ze verveelde zich verschrikkelijk.
Op een dag zat het heksje op haar eilandje te kijken naar de sterren in de lucht. Ze zag er een heleboel. Wel 6 miljoen. Ze fonkelde als kleine lichtjes in de donkere lucht. Ze vond ze zo mooi dat ze eigenlijk zelf ook wel een paar sterren wilde hebben. Met haar handen probeerde ze de sterren te pakken. Maar wat ze ook probeerde en hoe hoog ze ook sprong, het lukt haar niet.
Toen bedacht ze dat ze de sterren misschien wel met een toverspreuk zou kunnen krijgen. Van haar moeder had ze heel vroeger eens het grote-toverspreuken-boek gekregen. Daarin stonden allemaal hele belangrijke toverspreuken. Zo kon je met die spreuken iemand in een kikker veranderen, een verschrikkelijk toverdrankje maken, of zelfs een olifant laten vliegen. Ze pakte het boek en ging op zoek naar een toverspreuk waarmee ze de sterren kon vangen.
Sterretje, sterretje,
jij fonkelt zo fijn maar,
pling, plong plang,
nu ben je van mijn
En je gelooft het niet, maar de toverspreuk werkte! Helemaal verbaasd was het heksje toen ze inderdaad een ster had gevangen. Ze was ongelofelijk trots op zichzelf, want dit was namelijk wel een hele ingewikkelde tovertruc. En iedere keer als het heksje zich verveelde op haar eilandje dan zei ze weer Sterretje, sterretje, jij fonkelt zo fijn maar, pling, plong plang, nu ben je van mijn Zo ving ze een heleboel sterren. Tot ze er wel vijftig had. Ze hing ze in de boom die op het eilandje stond. En ´s avonds ging ze bij de boom zitten en keek ze naar al die sterren die ze al gevangen had. Ze was er heel trots op. En omdat ze nu zoveel sterre-vriendjes had, voelde ze zich ook niet meer zo alleen.
Maar op een dag toen ze weer onder haar sterrenboom ging zitten gebeurde er iets heel raars. De sterren fonkelden namelijk niet meer. Het leek net alsof alle lichtjes waren uitgegaan. De heks schrok zich een toverhoedje. Hoe kon dat nu? Ze schudde aan de boom in de hoop dat de sterren weer zouden gaan fonkelen. Maar er gebeurde niets, helemaal niets. Wacht dacht het heksje. Ik zal de toverspreuk nog een keertje doen…
Sterretje, sterretje,
jij fonkelt zo fijn maar,
pling, plong, plang,
nu ben je van mijn
Maar zelfs dat hielp niet. Toen hoorde ze een stem; ‘Hier spreekt de sterrenkoning… Zeg klein heksje, wat ben je allemaal aan het doen? Zo blijven er straks geen sterren aan de hemel meer over! Weet jij niet dat het verboden is om sterren te vangen? De sterren zijn er namelijk voor iedereen. Voor jou en mij, maar ook voor alle andere mensen. Ze moeten fonkelen aan de donkere hemel en de weg wijzen aan mensen die verdwaald zijn. Zonder de sterren wordt het veel te donker ´s nachts. Dat kan echt niet hoor.’ Maar de Sterrenkoning begreep ook dat het heksje heel eenzaam was op haar eilandje. En dat zij zich heel erg verveelde, zeker nu haar sterrenvriendjes weer terug moesten naar de Hemel. Dus stapte de Sterrenkoning in zijn bootje en voer naar het eilandje van de heks.
‘Zeg heksje, ik weet het goed gemaakt. Ik neem de sterren weer mee zodat ik ze weer aan de hemel kan hangen. In ruil daarvoor krijg jij van mij een cadeautje.’ Dat leek het heksje wel wat, want ze was erg nieuwsgierig en dol op cadeautjes. Snel verzamelde ze de sterren zodat de Sterrenkoning ze weer mee kon nemen. Toen de Sterrenkoning bij het eilandje was aangekomen gaf hij haar het cadeautje.
Maar hè, wat was dat? Het leek wel…………….. ja ja, het was een echt waar. Het was een bezem! Niet zomaar een bezem hoor maar een echte toverbezem waarmee je kon vliegen. Nog nooit was het heksje zo blij! Nu hoefde ze niet altijd meer op haar eilandje te blijven. En wanneer ze zich verveelde, dan kon ze naar haar heksenvriendjes en -vriendinnetjes toe vliegen. Het heksje was heel gelukkig en hoefde nu geen sterren meer te vangen.
En weet je, als je soms naar buiten kijkt, heel goed kijkt… dan kan je het heksje zien vliegen, op de bezem die zij van de Sterrenkoning kreeg. En zo leefde het heksje nog wel drieduizend jaar lang en gelukkig.