Het zwerfhondje Pluksie liep op een warme zomerdag door het bos en snuffelde een beetje hier en daar. Moe van het lopen, ging hij op het zachte mos zitten en hij keek slaperig naar de kevertjes, die druk heen en weer liepen. Toen ging hij lekker slapen in de schaduw van de bomen. Hij sliep en bleef slapen tot… hij opeens wakker werd, omdat er iets aan zijn neus kriebelde.
Eerst trok hij een beetje raar met zijn neus en hij sloeg met zijn recht voorpoot naar het gekriebel. Toen was hij klaarwakker. Met grote ogen keek hij verbaasd in het boze gezicht van Brommel de hommel, die op het puntje van Pluksies neus zat. ‘Zeg, durf je wel tegen zo’n klein dier als ik?’ vroeg Brommel boos. ‘Je gaf me daarnet zo’n harde tik dat ik er duizelig van ben.’ ‘Dan moet je ook maar niet aan mijn neus kriebelen,’ zei Pluksie. ‘Daar kan ik niet tegen.’ ‘Alles goed en wel,’ bromde Brommel, ‘maar als je een fatsoenlijke hond bent, kijk je eerst wie er op je neus zit. Het is toch niet aardig dat je er direct zo venijnig op los slaat.’ ‘Ach neem me niet kwalijk,’ zei Pluksie, ‘als ik had geweten dat jij het was had ik wel gevraagd of je dat gewriemel op mijn neus zou willen laten.’ ‘Mmmm, dat klinkt beter,’ vond Brommel. ‘Ok, ik vergeef het je, we zijn immers toch vriendjes, he Pluksie?’ ‘Ja, ja, absoluut,’ zei Pluksie, want hij was blij dat Brommel verder geen ruzie maakte.
‘Maar waarom voerde je eigenlijk met je kleine, kriebelige pootjes een dansje op mijn neus uit?’ ‘Omdat ik je wilde vertellen dat je een eerste prijs kunt winnen,’ begon Brommel uit te leggen.’ ‘Gabrie en Peter, de kinderen van het kasteel, hebben wedstrijd op touw gezet. Er zijn vier deelnemers: Maaike van de schoolmeester, Sabine van de eierboer en Jopie en Japie van de kleermaker.’ ‘Wat is het dan voor een wedstrijd?’ vroeg Pluksie lui. ‘Een grote zwemwedstrijd,’ zei Brommel. ‘Een wedstrijd in die warmte,’ zei Pluksie, ‘daar doe ik niet aan mee, hoor. Ik heb geen zin om me met dit weer zo druk te maken.’ ‘Nou maar het water in de gracht is anders heerlijk koel,’ zei Brommel. ‘En de eerste prijs winnen is ook niet zo gek.’ ‘Ik win geen eerste prijs,’ deed Pluksie opeens een beetje kribbig. ‘Ik win nooit iets. Ik ben geen geluksvogel. Het liefst ga ik nu weer slapen…al jij tenminste zo beleefd wil zijn een eind aan je bezoek te maken.’ ‘Zoals je wilt,’ zei Brommel beledigd. ‘Ik ga wel naar Molletje, de kasteelpoes. Die zal zeker wel graag honing lusten.’
‘Honing?’ riep Pluksie, terwijl hij meteen opsprong. ‘Wie, wat, waar is die honing?’ Ik ben dol op dat zoete spul, dat weet je wel.’ ‘Aha,’ lachte Brommel weer in zijn schik en hij vertelde verder: ‘De eerste prijs van de zwemwedstrijd is een grote pot honing. Gabrie heeft die op haar verjaardag van boer Hendriks gekregen, maar ze lust geen honing. Omdat jij zo goed kan zwemmen, dacht ik zo die Pluksie moet maar eens een kansje wagen enne… dan kunnen we misschien de honing samen delen. We zijn immer vriendjes voor het leven.’ ‘Afgesproken,’ blafte Pluksie opgewonden. ‘Ik doe mee en jij krijgt de helft van de honing.’ Toen gingen ze samen vliegensvlug naar de gracht, die rondom het kasteel was. De wedstrijd zou net beginnen en Pluksie kon nog precies op tijd in het water springen. Hij zou nu eens laten zien hoe goed een zwerfhondje kon zwemmen. Plons, plons, plons, daar ging hij.
‘Kijk, de hond doe ook mee! Hoera!’ riepen Gabrie en Peter om het hardst en ze hadden er veel plezier om. Maar het mooiste van alles was, dat Pluksie als eerste aankwam en dus… de eerste prijs won! Terwijl Brommel om hem heen cirkelde werd Pluksie door iedereen gefeliciteerd en Gabrie zette de pot honing voor hem neer, waaruit hij meteen begon te likken. Maar weet je wat nog het allerfijnste was voor Pluksie? Dat Peter hem een krans van margrieten om zijn kop deed en hem iets heel prettigs in zijn oor fluisterde.
‘Hondje,’ zei Peter,’ ik ben over een paar dagen jarig en dan mag ik een heel groot kado vragen. Nu vraag ik of ik jou mag houden. Want ik vind je zo’n fijne hond. Ik heb je veel liever dan een gewoon kado…’ In een optocht gingen de kinderen nu met Pluksie naar het kasteel en… hij mocht er voor altijd blijven. De pot met honing was bij de gracht blijven staan. Brommel snoepte er van tot zijn buikje dik en rond was. Maar dat lekkers had Brommel ook wel verdiend, want door hem mocht Pluksie het zwerfhondje dat geen eigen baas had, op het kasteel wonen. Hij was nu een echt kasteelhond geworden.