Het is woensdagmiddag. De school gaat uit, en ik kan vanmiddag lekker voetballen. Ineens zie ik mijn moeder staan. Bah. Als mama me op komt halen, moet ik meteen naar huis. Daar liggen vast gekke kleren voor me klaar, want we gaan ergens op visite. ‘Kom Joop, snel naar huis!’ roept mama, die ziet dat ik heel langzaam over het schoolplein loop. Ik doe niet wat ze vraagt, en haast me niet. Ze komt naar me toe. ‘Jochie, is er iets?’ ‘Ik heb een beetje buikpijn’, lieg ik. Ik weet wel dat liegen niet mag, maar op visite gaan is nog erger. Zeker als ik naar Bruno moet. De moeder van Bruno is een van de vriendinnen van mijn moeder. Ze ontmoeten elkaar op woensdagmiddag bij Bruno’s moeder. Hij schopt me altijd stiekem. Mama denkt dat ik het verzin, zodat ik niet op visite hoef. Mijn moeder gelooft me nu ook niet. ‘Volgens mij ben je zo gezond als een vis’ lacht ze gemeen. ‘Nietes!’ roep ik kwaad uit. ‘Ja, hoor. Weet je wat voor ziekte jij hebt? De ‘Ik wil niet op visite’ ziekte. Verder mankeer jij niets.’ Mislukt.
Als ik thuis kom, liggen er stomme kleren op mijn bed. Een zwarte broek, een zwarte trui, een gek ding om onder mijn trui te dragen, en… ‘Mama!’ krijs ik zo hard als ik kan. ‘Wat is dát?’ Mijn moeder komt meteen naar mijn kamer. Ze is geschrokken omdat ik zo hard gegild heb. Als ze ziet waar ik naar wijs, begint ze te lachen. ‘Niets bijzonders, hoor. Gewoon, een sjaaltje. Dat moet je om je hals doen.’ ‘Nietwaar’, zeg ik meteen. ‘Ik wil dat niet. Andere jongens die ik ken, dragen dat ook niet. Het is hartstikke stom.’ Mijn moeder zegt niks terug. Heel raar. Ze loopt naar de keuken, en vraagt of ik kan opschieten. We moeten zo weg. In de bus vertelt mama me dat Iris en haar moeder ook komen. Ik ken Iris niet. Ze is jonger dan ik. Ik luister niet zo goed. Ik heb er helemaal geen zin om naar Bruno te gaan. Ik weet zeker dat hij me weer zal schoppen. Als we vlakbij het huis van Bruno zijn, staat mama ineens stil. Ze doet haar tas open, en pakt dat stomme sjaaltje. ‘Kom, nu hoef je niet meer bang te zijn dat je je vriendjes van school tegenkomt.’ Pats. Voordat ik kan wegrennen, zit het sjaaltje al om mijn hals. Nu zie ik er nog gekker uit!
Even later staan we in de woonkamer van tante Conny, de moeder van Bruno. Er komt een meisje naar me toe in een raar jurkje. Zou dit Iris zijn? ‘Moest jij ook al van die stomme kleren aan?’ vraagt ze gelijk aan me. Ik knik. ‘Erg, hè? Kijk eens wat een gekke rok. Er zit nog een rok onder.’ ‘Kan niet’, zeg ik. ‘Je heb maar een rok aan, geen twee.’ ‘O, nee? En wat is dit dan?’ Iris pakt haar rok op, en houdt hem omhoog. Ze heeft gelijk. Er zitten nog twee rokken onder van hele, vreemde stof. Ik maak vuisten van mijn handen, en bedek mijn ogen. Ik wil het niet zien. Wat een raar ding.’ ‘O, wat schattig!” roept een andere vriendin van mijn moeder. Ik beweeg me niet. Plotseling hoor ik een flits. Zonder te kijken weet ik genoeg. Een foto. Ik haat foto’s, ik haat op visite gaan, en ik haat Bruno. De kinderen moeten in een hoekje van de kamer gaan spelen. Natuurlijk schopt Bruno me een paar keer, ook tegen mijn achterwerk. Niemand merkt het.
Als mijn moeder eindelijk zegt dat we naar huis gaan, wordt Iris boos. ‘Kijk eens, mama. De voet van Bruno staat op de kont van Joop.’ ‘Zulke dingen mag jij absoluut niet zeggen!’ roept haar moeder. ‘Maar het is wel waar’, zegt Iris boos. Ze loopt op me af, en wijst op mijn achterkant. De afdruk van Bruno’s schoenzool staat op mijn zwarte broek. ‘Bruno, heb jij dat gedaan?’ roept zijn moeder. Die rotknul zegt natuurlijk niks. Maar mijn eigen moeder wordt nu ook boos. ‘Joop heeft al een paar keer gezegd dat Bruno hem schopte. Ik dacht dat het een smoesje was om niet op visite te hoeven!’ ‘Bruno schopt Joop. Ik heb het zelf gezien’, klikte Iris. Ik doe het stomme sjaaltje af. Mama zegt er niets over.
‘Het spijt me, Joop. Het was dom van me om je niet te geloven’, stamelt ze. Toch aardig van Iris om me zo te helpen. ‘Bruno, ga naar boven. Dadelijk praat ik wel met je.’ Ik vind het leuk dat Bruno straks straf krijgt. Moet hij me maar niet schoppen. Ik heb de dag nadat ik hier geweest ben, altijd blauwe plekken. Misschien hoef ik nu niet meer bij tante Conny op visite.
In de bus naar huis zegt mama niet veel. Ineens wil ze eerder uitstappen. Ze neemt me mee naar een winkel waar ze schriften van Harry Potter verkopen. Ik mag er een paar uitzoeken, en ik krijg Harry Potter stickers. Ik koop ook een velletje stickers van mijn zakgeld. ‘Zal ik dat ook betalen?’ vraagt mama. Ze is dus echt geschrokken. ‘Nee’, antwoord ik. ‘Dit ga ik naar Iris sturen.’ Mijn moeder begint zachtjes te lachen. Bij de kassa koopt ze een kaart van Harry Potter. ‘Voor Iris’, legt ze uit. ‘Thuis hebben we postzegels.’ Vanavond schrijf ik Iris een briefje om te bedanken. Als ik morgen naar school ga, doe ik het op de post. Dat heeft ze verdiend!