Zie de rode appels hangen,
aan een boompje tussen het groen.
Mocht ik er maar eentje vangen,
of een enkel wensje doen.
Maar de appels bleven hangen,
naar beneden kwam geen één.
Ze lachten met hun rode wangen,
door de groene bladeren heen.
Toen is Jan de Wind gekomen,
heeft gewaaid voor het lieve kind.
Schudde de appels van de bomen,
dank u wel Meneer de Wind.