Agent Jan heeft een dag vrij. Hij pakt zijn tas in. Met brood, pakjes drinken en snoep. Voor onderweg en op het strand. Want hij gaat naar het strand. Hij heeft ook een zwembroek ingepakt en een handdoek. En hij neemt een rubberbootje mee. Het is een heel eind rijden naar het strand. Maar dat geeft niet. Het is prachtig weer en agent Jan zingt een liedje. Bij het strand zet hij de auto in de schaduw. Dan blijft de auto lekker fris.
Op het strand wordt hij aan gehouden door de strandwacht. Meneer, wat gaat u doen met de rubberboot? Varen natuurlijk! Zegt agent Jan. Dat mag niet, zegt de strandwacht. Agent Jan kijkt van de strandwacht naar de rubberboot. Hoezo, dat mag niet? Deze boot is toch om te varen? Jawel, zegt de strandwacht, maar dat is te gevaarlijk. Maar ik ben van de politie, zegt agent Jan. Kan wel zijn, zegt de strandwacht, maar het mag toch niet. U kan te ver de zee in drijven en dan kan u niet meer terug. Maar ik kan heel goed zwemmen, zegt agent Jan. Maar hoe agent Jan ook zeurt, het mag niet.
Dan legt agent Jan de handdoek op het strand en gaat zitten. Hé, hé, daar zit hij. Eindelijk een dag waarop hij niet achter dieven hoeft aan te vangen. Agent Joost moet vandaag alles alleen doen. Maar dat vindt hij helemaal niet erg. Dat heeft hij zelf gezegd. Hij zei tegen agent Jan: weet je wat agent Jan? Neem vandaag maar lekker een dag vrij. Dat heb jij wel verdiend. Jij hebt al zoveel dieven gevangen. En dat vindt agent Jan fijn.
Alleen jammer dat hij niet met de boot de zee op mag. En als hij het nou eens stiekem doet?
Hij kijkt naar het huisje van de strandwacht. Daar is niemand te zien. Agent Jan pakt het rubberbootje. Maar o wee. Daar komt net de strandwacht aangelopen. Hij kijkt naar agent Jan. En agent Jan doet net of hij de boot opblaast. De strandwacht schudt zijn hoofd en draait zich om. Dan gaat hij in het strandwachtershuisje zitten en tuurt door de verrekijker. Dat moet. Om te zien of er mensen zijn die niet te ver de zee in gaan. Agent Jan kijkt nog eens naar het strandwachtershuisje. Hij ziet dat de strandwacht het paviljoen in gaat om een kop koffie te halen. Dat staat er naast.
Vlug pakt agent Jan zijn rubberbootje met de roeispanen en hij gaat de zee in. Dat is heerlijk! Agent Jan roeit. En roeit. En roeit. Hij gaat steeds verder in zee. Als hij zo een tijdje geroeid heeft begint hij wel moe te worden. En wilt hij terug naar het strand. Maar dat gaat niet. De stroming is te sterk. In plaats van dat agent Jan terug gaat naar het strand, drijft hij steeds verder de zee in. Dat is niet zo mooi. Hoe agent Jan ook roeit. Het lukt niet.
De strandwacht gaat weer terug naar het strandwachtershuisje. Hij pakt de verrekijker en tuurt over het water. Midden op zee staat een man naar hem te zwaaien. Dat is die malle agent! Hij is in nood! Werk aan de winkel! De strandwacht rent naar de reddingsboot. Hij start de motor en vaart heel hard naar agent Jan. Er zijn grote golven achter de reddingsboot. Als hij bij agent Jan is aangekomen maakt hij de boten aan elkaar vast. Hij is boos op agent Jan. Ik had u nog zo gewaarschuwd! Zegt hij.
Agent Jan weet niet wat hij daar op moet zeggen. Hij is wel dom geweest om niet naar de strandwacht te luisteren en om toch met de boot de zee op te gaan. Als hij weer op het strand komt gaat hij maar gauw naar huis. Zo was het toch nog een spannende dag geworden.