Het is zondag. Zondag na het middageten. Kleine Bas verveelt zich. Hij leunt met zijn ellebogen op de vensterbank en kijkt naar buiten. Mama aait eens over zijn bol en zegt : “Ga je mee buiten Bas ? We zullen naar het water wandelen.’ Bas springt blij op en loopt zijn laarzen halen. Hij mag zijn nieuwe, glanzende, rode gummilaarzen aan want aan het water is de grond nat en drassig. Mama lacht en reikt hem zijn jas. Papa blijft thuis, die leest een dik boek.
Eerst rijden ze een eindje met de auto. Dan zijn ze aan het water en gaan ze lopen. Bas vindt het heerlijk buiten. Er is veel wind, van die lekker wilde, warme wind. Hij rukt aan zijn haren en aan zijn kleren. Hij jaagt met de wolken en blaast de bladeren van de bomen. Dit is Bas zijn lievelingswind. Ze wandelen een heel eind. Bas loopt links en rechts van het smalle pad. Hij draaft als een jonge hond heen en weer. Hij plenst met zijn nieuwe laarzen door elke plas die hij ziet. Hij voelt zijn wangen blozen. Mama komt wat trager achter hem aan. En dan … wat is dat ? Er beweegt iets in het hoge riet ! Riet zijn lange, smalle planten die langs het water groeien. Ze hebben scherpe randen en daartussen maken veel vogels hun nest. Bas blijft stilletjes staan en kijkt naar het bewegende riet. Is het de wind ? Is het een vogel in zijn nest ? Misschien wel een grote hond. Heeft iemand zich daar verstopt ? Of … ? Misschien een dief … Hij voelt zijn hart bonzen. ‘Wat is er Bas?’ vraagt mama. ‘Heb je iets gezien?’ Bas wijst met een trillend vingertje naar de bewegende planten. Mama knikt ernstig. ‘Bijf hier staan,’zegt ze en stapt er flink naartoe.
Bas vindt haar wel dapper. Hij wil ook dapper zijn en loopt achter haar aan. Met mama erbij is hij zeker niet bang. Misschien moet hij haar wel helpen. Dan is hij een held. Mama blijft staan en kijkt naar de oorzaak van Bas’ schrik. Stil gluurt hij vanachter haar been en kijkt ook. Een grote, grijze vogel ligt hulpeloos op de grond. Zijn ene vleugel hangt met een vreemde knik langs zijn zij en met de andere vleugel maakt hij al die beweging en dat lawaai. Bas is bang. Het is een hele grote vogel en aan die rare vleugel hangt…bloed ! Mama en Bas kijken naar de gewonde vogel. Bas zijn hand kruipt als vanzelf in die van mama. ‘Het is een reiger,’ zegt mama. Nu pas merkt de vogel hen beide op en hij blijft doodstil liggen. Zijn ene oog dat Bas kan zien, schittert angstig. ‘Hij is bang,’ zegt Bas. Hij is verwonderd dat zo’n grote vogel bang kan zijn voor een kleine jongen en zijn mama. ‘Ja,’ zegt mama. ‘Hij heeft pijn.’
‘Kunnen we hem niet helpen mama?’ Ze denkt na. ‘Ja, misschien wel. Ik weet een vogelasiel. Daar kunnen we hem naartoe brengen.’ ‘Wat is dat ? Een vogel – asiel?’ Mama laat zich door haar knieen zakken zodat haar gezicht even hoog is als dat van Bas. ‘Een vogelasiel is een plaats waar je zieke of gewonde vogels naartoe brengt. Er werken dierendokters en verzorgers. Zij maken de vogels beter en als ze weer voor zichzelf kunnen zorgen, laten ze hen terug los in de vrije natuur.’ Bas knikt, hij begrijpt het. Hij vindt die dokters best lief. ‘Er bestaat ook een ander soort asiel,’ vertelt mama verder. ‘Voor poezen en honden. Soms hebben mensen een kat of een hond die ze niet meer willen hebben of die ze om een andere reden niet meer in hun huis kunnen houden en dan brengen ze hem naar een asiel. De verzorgers zoeken dan een nieuw baasje voor het dier.’ ‘O,’ zegt Bas. Daar moet hij over nadenken. Hoe kunnen mensen nu plots niet meer van hun poes of hond houden ? Dat vindt hij helemaal niet lief.
‘Vooruit,’ zegt mama, ‘zullen we hem proberen vangen?’ Ze trekt haar trui uit en met het kledingstuk in haar uitgestoken handen doet ze een stap dichter naar de gewonde reiger. Het dier begint weer te spartelen en probeert zich te verbergen tussen het riet. Hij slaat bang met zijn goede vleugel. ‘Blijf staan Bas,’ zegt mama. ‘Zijn bek kan heel scherp zijn.’ Dan gaat alles heel vlug. Mama gooit de trui over de vogel en met een snelle beweging, Bas kan niet goed zien hoe ze het doet, heeft ze het dier in haar armen. Ze legt een knoop in de mouwen zodat zijn vleugels tegen zijn lijf gedrukt worden en de ene mouw slaat ze nog eens om de lange bek zodat die ook niet meer open kan. ‘Ik heb hem!’ zegt ze fier. Bas kijkt weer in de bange ogen van de vogel. ‘Hij vindt het niet leuk,’ merkt hij op. ‘Nee,’ zegt mama, ‘dat denk ik ook niet.’ ‘Laten we hem snel wegbrengen.’ Ze stapt met grote passen naar de auto met de wriemelende vogel in haar armen. Bas rent voor haar uit en doet het portier al open. Mama legt de reiger met de rode trui aan, op de voorbank en maakt Bas vast op de achterbank. Ze start de auto en rijdt weg.
Bas leunt naar voren zodat hij de grote, vreemde vogel goed kan bekijken. Dit is spannend, denkt hij. Hij heeft wel medelijden met het arme vastgebonden dier. Maar hij weet ook dat ze hem niet anders kunnen meenemen. Hij kan toch niet in hun kleine auto gaan slaan met die grote vleugels ? Zachtjes pratend legt hij aan hun vreemde passagier uit dat het niet anders kan en waar ze hem naartoe brengen. De reiger blijft stil liggen bij het horen van Bas’ stem. Het lijkt wel of hij echt luistert en hem ook begrijpt. De jongen kijkt naar de bange ogen, de lange donkere bek en de prachtige grijze pluimen. Het is een hele mooie kleur. Er zit iets blauwigs en zilverigs in dat grijs.
Eindelijk komen ze aan bij het asiel. Het is een lang, wit gebouw met een zwarte deur. Mama neemt de gewonde vogel weer in haar armen en stapt naar de deur. Er staat een kleine kartonnen doos naast de ingang. Als ze er passeren, hoort Bas dat de doos krabbelt. Hij wil er iets van zeggen maar mama is al naar binnen en hij loopt snel achter haar aan. Binnen is een lange, brede gang met hele grote kooien langs de wanden. Het lijkt wel wat op een dierentuin maar dan alleen met vogels. De reiger wriemelt en wroet en wringt, hij is zo bang en heeft zoveel pijn, en plots is er een vleugel los. Mama schrikt en klemt het gewonde dier nog iets vaster tegen zich aan. Bas wil wel helpen maar hij weet niet hoe. Hij springt wat rond, steekt zijn armen uit maar hij is ook bang van de grote slaande vleugel. Gelukkig komt er op dat moment een man uit het gebouw. Hij neemt snel en handig de vogel uit mama’s armen. Hij lacht en roept: ‘Wat hebben we hier nu? Een blauwe reiger!’ ‘Hij is grijs!’ zegt Bas. De man lacht weer. ‘Je hebt gelijk jongeman. Hij is grijs. Maar toch noemt men dit een blauwe reiger. Vreemd nietwaar?’ Hij heeft een harde stem en daar is Bas wat bang van. Maar hij lacht veel en dat is wel leuk. Mama knikt. De man heeft gelijk.
Dan komt een andere man bij hen staan. Hij ziet er heel boos uit. Hij draagt de krabbelende doos die aan de poort stond in zijn handen. ‘Kijk baas! Kijk eens wat ik gevonden heb!’ Hij tilt het deksel op en laat de andere man in de doos kijken. Ze kijken alle twee kwaad naar elkaar en de eerste gebruikt een lelijk woord dat Bas nooit mag zeggen van zijn ouders. Dat vindt Bas wel grappig. Waarom zouden ze zo boos zijn op die doos ? De drie grote mensen buigen zich over de reiger en praten over de gewonde vleugel. Maar Bas luistert niet en staart naar de doos die op de grond staat. Het deksel is nog los en dat beweegt ! Er komt een grijs pootje uit ! Bas zijn hart klopt snel en hard. Het pootje tast wat rond en verdwijnt weer. Bas zucht spijtig. Daar is het weer ! Deze keer gaat het deksel iets meer omhoog en er komen twee puntige oortjes piepen. Even maar! Dan zijn ze weer weg ! … De doos is weer stil… Bas kan zijn ogen er niet meer van afhouden. De doos is als een magneet ! Hij laat zich op zijn handen en knieën zakken en kruipt er zachtjes naartoe. Hij kan ze ruiken nu. Stoffig als karton en … en nog iets anders …? Heel voorzichtig steekt hij zijn hand uit en tilt het deksel op. ………..
Een hele tijd later dragen de twee mannen de vogel weg en mama blijft alleen achter. Zoekend kijkt ze om zich heen en ziet Bas op de grond zitten, bij de open doos. Haar rode trui ligt op zijn knieen en op die trui ligt een grijs, wollig balletje vredig spinnend te slapen. Bas glundert. ‘Kijk mama! Een poesje!’ Ze buigt voorover, glimlacht en krabbelt het diertje achter de oortjes. Het geeuwt en kijkt mama aan. Hij heeft de groenste ogen die Bas ooit gezien heeft. ‘Lief hé mama?’
De twee mannen komen terug. ‘Zo,’ zegt de ene met de harde stem ‘Is onze gast uitgebroken?’ Bas weet niet wat hij bedoelt en fronst. Hij wil niet dat de man kwaad is op dit lieve poesje. De man moet er weer om lachen. ‘Wij hebben een vogelasiel. Geen katten en hondenasiel,’ legt hij uit. ‘Ja, dat weet ik,’ antwoordt Bas. ‘Maar sommige mensen weten blijkbaar het verschil niet en brengen hun katten naar hier. Wat moet ik nu met een kat tussen allemaal vogels?’ bromt hij een beetje boos. Bas begrijpt nu waarom hij kwaad was. Poezen eten soms wel eens vogels. Dat kan natuurlijk niet in een vogelasiel. Daar moeten dieren genezen, niet opgegeten worden.
De tweede man komt er ook bij staan. ‘Hebben jullie al vriendschap gesloten?’ vraagt hij. Bas ziet nu dat hij wel kwaad klinkt maar het eigenlijk niet is. Hij weet gewoon niet waar hij met dit poesje moet blijven en daar is hij boos om. ‘Waarom neem je die kat niet mee naar huis?’ Bas zijn hart slaat bijna over. Hij zou niets liever willen. Vanonder zijn wimpers gluurt hij naar mama. Ze glimlacht. ‘Wil je dat graag Bas?’ Hij knikt. Durft niks te zeggen. Hij is bang dat ze hem voor de gek houden. Dit kan toch niet waar zijn? Dat kleine, warme diertje? Mee naar huis? Mama praat nog even met de mannen van het vogelasiel en dan vertrekken ze. Met de kat !
Bas heeft de kleine poes in de rode trui tegen zijn bonzende hart gedrukt en zo stappen ze naar de auto. Het diertje mag naast Bas op de achterbank. Onderweg kijkt hij naar zijn nieuwe vriendje. Het heeft dezelfde zilverachtige, blauwgrijze kleur als de reiger. Dat doet Bas eraan denken. ‘Komt alles goed met de vogel mama?’ Met al die drukte was hij de arme vogel bijna vergeten. ‘Ja, jongen. Het zag er erger uit dan het was. Over een paar dagen mag hij weer naar het water. Goed hé?’ Ja, dat is goed. Thuisgekomen laat Bas heel trots het kleine poesje zien aan papa. Papa lacht verbaasd. ‘Een poesje Bas? Hoe kom je daar nou aan? En hoe ga je hem noemen?’ Het wordt even stil. Mama en papa kijken hem allebei afwachtend aan. Bas kijkt weer naar de zilverig, blauwgrijze vacht van het katje en fluistert stilletjes: ‘Reiger.’ Mama begint hard te lachen. Zij begrijpt het meteen. Maar aan papa heeft Bas toch moeten uitleggen waarom hij juist die naam gekozen heeft.