Janus vindt het leuk om bij tante Trees te logeren. Hij mag dan een uurtje later naar bed. En ze eten alleen dingen die Janus lekker vindt.
Nu zit hij met zijn pyjama aan op de bank. Eerst moet hij zijn melk opdrinken. Daarna hoeft hij pas naar bed. De kat van tante Trees zit op de grond. Hij wast zijn staart. ‘Ik kan met hem praten,’ zegt tante Trees. Janus begint te lachen. ‘U kunt hem niet verstaan,’ zegt hij. ‘Dat kan niemand.’ Tante Trees knikt eigenwijs. ‘Ik wel hoor. Bolleke!’ roept ze. De kat kijkt op. ‘Zie je nu wel,’ zegt tante. ‘Pff,’ blaast Janus. Hij verstaat zijn naam wel. Maar hij kan niks terug zeggen. Alleen miauw en dat verstaat u niet.’ ‘O jawel,’ beweert tante. ‘Wil je het zien?’ Janus knikt.
Tante knielt naast Bolleke neer. ‘Vertel me eens wat jij wenst,’ fluistert ze in zijn oor. Janus kan het maar net verstaan. Hij kijkt naar Bolleke. Die knijpt zijn ogen een beetje dicht. Tante houdt haar oor tegen hem aan. ‘Hij wil dat er grotere parken komen,’ zegt ze. ‘En meer slagers.’ ‘En hoe denkt hij over mensen?’ wil Janus weten. Tante vraagt het aan Bolleke. Daarna luistert hij goed. Af en toe knikt ze. Soms zegt ze aha. Ze kijkt somber. ‘Ik heb nooit geweten dat Bolleke zo gemeen is,’ zegt ze. ‘Wat zegt hij?’ vraagt Janus gespannen. ‘Bolleke vindt mensen heel vervelend. Ze jagen hem vaak weg uit de tuin. Hij vindt dat mensen opgesloten moeten worden.’ ‘Wat gemeen!’ roept Janus. ‘U verzint het tante. Ik heb de mond van Bolleke niet zien bewegen. Dus kan hij niks gezegd hebben.’
‘Hij kan buikspreken,’ beweert tante. Janus rolt bijna van de bank af van het lachen. Een kat die met zijn buik kan praten! Bolleke rent naar buiten. ‘Waar gaat hij heen?’ vraagt Janus. ‘Hij gaat katten verzamelen om alle mensen weg te jagen,’ zegt tante. ‘Daar kunnen wij niet op wachten. Jij moet naar bed.’ Lachend loopt Janus naar boven. Als hij in bed ligt, hoort hij een kat miauwen. Zou dat Bolleke zijn? Hij springt het bed uit. Op zijn tenen loopt hij naar het raam. Hij ziet Bolleke aan de overkant van de straat. Er is een andere kat bij hem. Stel je voor dat Bolleke echt zijn vriendjes ophaalt. En dat alle mensen weggejaagd worden. Janus schudt zijn hoofd. Niemand kan met dieren praten. Tante Trees heeft het verzonnen.
Toch opent hij het raam. ‘Bolleke,’ roept hij zachtjes. De kat hoort hem en rent naar het raam toe. ‘Als je ons wegjaagt krijg je nooit meer een snoepje van me.’ Bolleke springt in het raamkozijn. Hij geeft Janus een kopje. Alsof hij zeggen wilt: ik vind jullie te lief om weg te jagen. Janus wil het zeker weten. Van rood papier vouwt hij een mutsje. Een kaboutermuts. Precies zoals Janus zelf heeft. Die zet hij op Bollekes kopje. ‘Nu horen we bij elkaar,’ zegt hij. ‘Nu kun je ons geen kwaad meer doen.’ Bolleke snort, alsof hij het ermee eens is. Daarna springt hij terug op de grond. Janus kan rustig gaan slapen.