Gaan jullie mee? vraagt mama. Waar gaan we naartoe? vraagt Katinka. Naar een toren, zegt mama. We mogen vandaag naar boven klimmen. Als ze buiten zijn wijst mama naar een kerk met twee hoge torens. Daar gaan we naar toe. Hoe moeten we dan naar boven? vraagt Katinka. Met een trap, zegt mama. Kan jij zelf de trap opklimmen? Ja, knikt Katinka. Dat kan ik wel.
In de kerk geven Katinka en Boris mama een hand. De kerk is heel groot. Door de ramen schijnt gekleurd licht. Bij een mevrouw kopen ze een kaartje. Mama krijgt een geel kaartje en Katinka en Boris krijgen een groen kinderkaartje. Een mevrouw scheurt er een stukje vanaf. En dan mogen ze in de toren. Het is een beetje donker. Katinka durft niet zo goed. Zal ik je een handje geven? vraagt een vreemde meneer. Katinka knikt. Mama neemt Boris op haar armen en klimt achter Katinka en de meneer aan.
Eindelijk zijn ze boven. Kijk, zegt mama, zien jullie de zee in de verte? En daar is ons huis! Katinka ziet allemaal kleine huisjes. Het lijken wel poppenhuisjes! roept ze verbaasd. Boris wil niet kijken. Hij wil met zijn laarsjes door de plassen water op het dak rennen. Dat mag. Er is een hoge muur om het dak, dus hij kan niet naar beneden vallen. Boris stampt en spettert. Katinka ziet de winkel, de zandbak en de glijbaan. Het is allemaal heel klein. Alleen de kerkklok op de andere toren is ontzettend groot. Katinka kan wel uren blijven kijken.
Klets! Boris huilt. Hij zit met zijn billen in de plas. Arme Boris. Het is niet erg, zegt mama. Boris is alleen geschrokken. Maar nu moeten we maar naar huis gaan. Katinka geeft de meneer weer een handje. Als ze beneden zijn krijgen ze allemaal een pepermuntje van de meneer. Dag meneer, zegt Katinka, wij gaan naar ons poppenhuisje! .