Loek is een beetje een cowboy jongen, maar zijn vader is een echte stoere cowboy. Ook zijn moeder kan goed en snel paardrijden. Loek helpt altijd mee met de verzorging van de dieren. Maar het liefst gaat Loek samen met zijn vader en moeder lange stukken paardrijden. Dan nemen ze eten, drinken en de tent mee. ’s Avonds maken ze dan een kampvuur, zingen liedjes en eten lekkere dingen, gegrild boven het vuur.
’s Morgens bij het ontbijt, horen ze plotseling een hoog, schel fluitje. Het paard van Loeks vader wordt heel onrustig en schudt zich los. Loeks vader springt op om zijn paard tegen te houden. Maar het is te laat. Ze zien alleen nog een stofwolk en de mooie zwarte hengst van Loeks vader is verdwenen. Hoe ze daarna ook zoeken, er is geen spoor meer te vinden van de hengst. Verdrietig gaan ze naar huis.
De volgende dag is moeder haar merrie aan het borstelen, als ze opnieuw het hoge fluitje hoort. Gelukkig staat de merrie in de stal. Hoe onrustig de merrie ook wordt en probeert te ontsnappen, het lukt haar niet de stal uit te komen. Echter, de pony van Loek heeft het fluitje ook gehoord en wordt heel onrustig. Loek springt op zijn rug en als ze het schelle fluitje nogmaals horen, galoppeert de pony weg. Loek moet zich goed vast houden om niet van zijn pony te vallen. De pony gaat heel hard en zodra de pony van vermoeidheid langzamer gaat lopen klinkt weer het schelle fluitje. De pony luistert niet meer naar Loek, maar loopt sneller en sneller als het fluitje weer klinkt.
Na lange tijd, komt het geluid dichtbij en gaat de pony langzamer lopen. Uitgeput blijft de pony tenslotte bij een waterbron staan. Loek geeft zijn pony te drinken. Ook Loek is moe en hijgt zelfs. Het kostte veel inspanning om de teugels vast te blijven houden en niet van de pony af te vallen. Samen drinken ze van de bron. Dan horen ze voetstappen dichterbij komen. Verbaasd kijkt Loek naar het kleine, lelijke mannetje dat naar hen toeloopt.
Als hij Loek ziet begint hij driftig op en neer te springen en roept:’ Wat doe jij hier? Jou heb ik niet uitgenodigd!’ Loek antwoordt rustig:’ Ik ben met mijn pony mee gekomen’. ‘Maar dat wil ik niet ik wil alleen de pony’, gilt het mannetje stampvoetend. Loek is een klein beetje bang voor het mannetje, want hij maakt ook zo een herrie.
Het mannetje blijft stampvoeten en roepen:’ Ik wil de pony, ik wil de pony!’ ‘Maar de pony is van mij’, zegt Loek zachtjes. Nu is het mannetje stil. Hij blijft staan en kijkt naar Loek. Loek drinkt nog wat water en geeft ook zijn pony nog wat te drinken. ‘Hoe heet je pony?’, vraagt het mannetje nu vriendelijker. ‘Samba’, antwoordt Loek, hij durft het mannetje nog niet aan te kijken.
Het mannetje begint te giechelen. ‘Samba’, zegt hij,’ wat een rare naam’. Nu begint het mannetje echt te lachen en steeds harder. Dan giert hij het uit en slaat op zijn knieën van pret. Loek weet niet zo goed wat hij moet doen. Hij voelt zich niet meer bang, maar eigenlijk een beetje beledigd. Loek vindt Samba wel een leuke naam, hij heeft hem immers zelf verzonnen. Een beetje beteuterd kijkt hij naar het mannetje wat nog steeds gilt van plezier. Loek loopt naar zijn pony en wil er weer opspringen om weg te rijden.
Het mannetje houdt meteen op met lachen en haalt een fluitje te voorschijn. Hij begint er op te fluiten. Samba, Loeks pony, wordt meteen weer onrustig en Loek kan niet meer op de pony stappen. ‘Hoe heet jij dan wel niet?’ roept Loek boos naar het mannetje. Het mannetje kijkt verbaasd naar Loek. Het blijft stil. ‘Nou?’, vraagt Loek opnieuw. ‘Ik heb geen naam’, fluistert het mannetje zachtjes. ‘Hoe kan je nou geen naam hebben?’ zegt Loek verontwaardigd. ‘Niemand heeft me er ooit een gegeven’, antwoordt het mannetje.
Loek moet hier even over nadenken. Het lijkt hem helemaal niet leuk om geen naam te hebben. Ja, zijn vader en moeder hebben Loek een naam gegeven. Wel drie!
Er rolt een traan over de wang van het mannetje. ‘En niemand heeft me ooit iets gegeven’, snikt het mannetje nu. ‘Ik heb zelf dit fluitje gemaakt’, het mannetje houdt even op met snikken en kijkt trots naar het fluitje. ‘Hiermee kan ik paarden lokken en dan worden de paarden van mij’. ‘Maar de paarden zijn gestolen, je hebt ze niet gekregen’, zegt Loek. Er rolt weer een traan over het gezicht van het mannetje. ‘Niemand geeft mij ooit iets’, snikt het mannetje zonder naam opnieuw.
Dan lijkt het wel of er een stortbui doorbreekt, het mannetje begint vreselijk te huilen. Tranen stromen over zijn wangen, heel veel tranen, er vormt zich al een plasje onder het mannetje. Loek denkt na, het lijkt hem niet leuk en inderdaad wel verdrietig, als je nooit iets krijgt, niet eens een naam. ‘Het mannetje moet zich wel alleen voelen’, denkt Loek.
Het mannetje is nog steeds aan het huilen. Het tranenplasje onder het mannetje is nu een grote plas geworden. De schoenen van het mannetje zijn niet meer te zien, ze zijn bedolven onder de tranen. Loek kijkt er naar en begint zich ongerust te maken. ‘Het mannetje moet ophouden met huilen, anders wordt hij helemaal nat’, denkt Loek. ‘Mannetje, niet meer huilen ‘, zegt Loek zachtjes maar het mannetje hoort het niet en gaat door met huilen. Zijn broek is al voor een groot gedeelte nat van de tranen. Loek wordt onrustig: ‘Stel dat hij maar doorhuilt, dan verdrinkt hij nog in zijn eigen tranen’. Loek raakt een beetje in paniek. ‘Dat gehuil moet stoppen’, denkt hij. Loek roept nu:’ Houdt op met huilen!’
Het mannetje kijkt wel even op, maar gaat gewoon door en huilt nog steeds dikke tranen. Zijn broek is helemaal volgelopen met tranen en ook zijn trui wordt nu nat. Loek vindt een jojo in zijn broekzak. De jojo heeft Loek zelf gekocht van zijn zakgeld, maar de laatste tijd speelt hij er niet zo vaak meer mee. Loek haalt de jojo uit zijn broekzak en kijkt naar het mannetje. ‘Luno, jij mag mijn jojo hebben’, zegt Loek tegen het mannetje en steekt zijn hand uit.
Het mannetje is stil. De tranenplas staat tot aan zijn kin. Het mannetje kijkt naar de jojo. ‘Kijk’, zegt Loek en hij doet voor hoe je met een jojo speelt. Het mannetje kijkt op en neer naar de jojo. Hij pakt de jojo, ‘Luno?’, vraagt hij. ‘Ja,’, zegt Loek, ‘ik vind Luno wel bij je passen. Ik geef je die naam’. Luno stapt uit de tranenplas naar Loek toe. Luno lacht en speelt met de jojo.
Achter Luno komen nu allemaal paarden te voor schijn. Loek herkent de hengst van zijn vader. ‘Zullen we de paarden terugbrengen Luno?’ vraagt Loek. Luno knikt. Hij klimt achter op de pony bij zijn eerste vriend Loek.
De volgende dag zijn alle paarden terug bij hun baasjes. Eén man is zo blij dat zijn paarden weer terug zijn, dat hij Luno een pony geeft. Luno woont nu bij Loek en alleen als er een paard wegloopt, blaast hij nog op zijn fluitje.