Er was eens een kabouter,
hij waste nooit zijn hoed.
Alles was bij hem viezer en zouter,
met schimmel aan z’n voet.
Toen ging dat kaboutertje eens een keer,
een eindje op stap.
Op z’n hoed had hij een smerige veer,
en aan z’n laarzen modder en drab.
Hij ging op weg naar de koning,
met een schimmelige pot honing,
en een rot pak appelsap,
en beschimmelde rijstenpap.
Hij bood het aan,
want hij wou keizer worden namelijk,
maar hij was te vies.
Nee, zij de koning, je bent vies, en niet tamelijk,
ik denk dat ik een ander kies.
De kabouter ging teleurgesteld naar huis,
daar was ook niet pluis.
Want z’n kind’ren zeiden: wat een stank,
met een boze klank.
Dus moest hij zich wassen,
of hij wilde of niet.
Hij maakte zich schoon en stonden ze kiet.
Dus kon hij naar de koning,
en werd uitgekozen.
Nu at ie geen beschimmelde honing,
en zat op ’n troon vol rozen.
Dus als je dit verhaal kent,
en als je vies bent,
was je dan.
Trouwens…dat ben ik nu ook van plan!