Dit is een verhaal van Harry de dikke kater. Hij beleeft veel leuke avonturen. Lees maar snel verder, hij zal je er alles over vertellen…
Op een avond was ik maar eens vroeg in mijn mandje gekropen. Er waren niet veel muizen om op te jagen, en verder was het ook rustig. Dan maar een keer vroeg naar bed. Midden in de nacht werd ik wakker. Het was nog donker om me heen. Ik rekte me uit en stapte uit me mandje. Plotsling zag ik dat de garagedeur op een kiertje open stond. Dat gebeurd nooit s’nachts. Ik liep er heen en kroop onder de deur door naar buiten. Het regende een beetje. Ik liep om het kippehok, alles was daar nog stil. De tuin en het park zien er in het donker heel anders uit.
Toen ik een stukje had gelopen, begon het harder te regenen, bah. Ik rende een stukje en nog een stukje en kwam in een gedeelte van het park dat ik niet zo goed ken. Het begon nu echt te gieten van de regen. Nog een klein stukje rennen dan maar, daar naar die bosjes. Tussen de dicht begroeide bosjes viel de regen mee, maar het was er wel modderig. Een beetje klei-achtige modder, die tussen mijn teentjes ging zitten. Nou ja, beter dan regen.
Achter mij hoorde ik iets scharrelen. Ik draaide me om, maar zag niets. Toch hoorde ik iets, en toen ik goed keek, zag ik ook iets bewegen. Dat is vast een muis, dacht ik. Ik tilde vast mijn pootje op, en toen het onder mij was sloeg ik toe. ‘Hee, ben je nou helemaal gek geworden’, hoorde ik iemand roepen.
Van schrik haalde ik mijn pootje omhoog. Onder mijn pootje kwam een klein mannetje tevoorschijn. O,jee,o,nee,problemen. Goed kon ik hem niet zien, want hij zat onder de modder waar ik hem in had geplet en het was nog steeds erg donker.
‘Moest dat nou’, zei het mannetje, ‘ik was al zo nat en vuil’. Hij stond op en begon zijn kleren een beetje schoon te poetsen. Het hielp niet veel. Helemaal verbaasd zette ik mijn pootje weer op de grond en schoof een stukje naar achteren. ‘Sorry hoor’, zei ik voorzichtig, ‘maar wie ben jij?’ ‘Ik ben, wat jij nooit, nooit, nooit mag weten’, zei het mannetje. ‘Maar ik heb je nu toch al gezien, zeg ik, dan kan je me het net zo goed zeggen.’ ‘Ja, dat is waar, nou okee dan, maar je mag het nooit, nooit, nooit aan iemand anders vertellen, afgesproken?’ Ik knikte van ja en hij zei: ‘Ik ben een kaboutertje, Kubus het kaboutertje.’
Toen ik goed keek, zag ik inderdaad dat hij zwarte laarsjes aan had. Zijn pakje kon best eens rood zijn en zijn baard was vast wit geweest voordat ik hem de modder inplette. Hij had een echte rode puntmuts op. Het was een echte kabouter! ‘Dus jullie bestaan echt’, zei ik verbaasd. ‘Ja, maar nooit, nooit, nooit, mag iemand dat weten.’
‘En weet je waarom niet? Omdat de mensen dan nog meer rommel in het park achterlaten’. Dat begreep ik niet helemaal, ‘hoezo nog meer rommel? vroeg ik. ‘Luister’, zei Kubus, ‘mensen laten altijd rommel achter in het park.’ ‘De vuilnismannen maken de afval bakken schoon. De parkmensen prikken het rondzwervende papier op en gooien lege blikjes in een vuilniszak. En, wij kabouters ruimen de kleine rommeltjes op. Dus de doppen van flesjes. De lipjes van blikjes en de sigaretten-peukjes en dan nog wat losse kleine snoeppapiertjes enzo. ’s Machts zijn we druk aan het werk om het park schoon te maken zodat de mensen de volgende dag weer een opgeruimd park hebben. Als alle mensen zouden weten dat de kabouters bestaan en dat ze ook nog eens de rommel van mensen opruimen, ja dan laten ze helemaal alles voor ons liggen, begrijp je. Daarom mag nooit, nooit, nooit, iemand het weten.’
Ik knikte en was onder de indruk van het verhaal. Het was vast waar wat Kubus zei, ik geloofde hem. ‘Ik zal het nooit, nooit, nooit, aan iemand vertellen’, zei ik. ‘Maar hoe komt het dan,dat jij hier bent, en ik je dus wel heb gezien?’
‘Er is vannacht een ramp gebeurd’, begint Kubus. ‘We waren met een stel kabouters aan het werk. Zoals je ziet is de grond veranderd in een kleiachtige modder. Dat is voor ons exstra moeilijk werken. Alles wordt door de natte modder veel zwaarder. Mijn vader, hij heet Kobus, was hier aan het werk. Op een gegeven moment raakte zijn kruiwagentje vast in de modder. Er zaten allemaal doppen van flesjes in en het werdt eigenlijk veel te zwaar voor zo’n klein kruiwagentje. Kobus probeerde te duwen, maar het ging niet. De kruiwagen zakte steeds dieper de modder in. Omdat het zo donker was en het steeds harder ging regenen kon hij ook niet zo goed zien waar hij liep.
Hij kreeg het idee, om het met een aanloopje te proberen. Hij deed dus een paar stapjes naar achteren, rende naar voren maar bleef met zijn voetje achter een boomstronk steken. Hij viel naar voren, precies op de kruiwagen. Dus, een bloedneus,een grote schaafwond op zijn arm en…..een gebroken voetje. Heel voorzichtig is hij naar de andere kabouters gehinkeld en met ze allen hebben we hem thuis gebracht.
We hebben de bloedneus gestopt en de schaafwond schoongemaakt. De kabouterdokter heeft zijn voetje in het gips gezet. Toen dat alles achter de rug was dronken we gezellig een kopje warme chocolade melk. In de warme keuken van ons huis zat iedereen nog een beetje na te praten over het ongeluk.’ Plotseling……werdt het stil.
‘O, gutteguttegut, zei Kobus,…ik ben mijn kruiwagentje vergeten !!! Dat is niet erg, nee, dat is een ramp, een echte ramp. Omdat ik een van de jongste kaboutertjes ben’, vertelt Kubus verder, ‘ben ik opgestaan en heb gezegt:.. dat kruiwagentje, dat haal ik wel even op ! Vandaar dat ik hier dus ben.’ Tjee, wat erg voor kabouterje Kobus. Maar had dat kruiwagentje dan niet morgen opgehaald kunnen worden,nu regent het nog steeds, vroeg ik aan Kubus. ‘Neeee, dat kan echt niet’, reageerde Kubus, ‘als er morgen kinderen in deze bosjes gaan spelen en ze vinden het kruiwagentje is alles voor niets geweest. Dan hebben de mensen eindelijk een bewijs dat de kaboutertjes bestaan, En dat mag nooit, nooit, nooit, iemand weten!’ Ik begreep wat Kubus bedoelde. Dat kruiwagentje MOEST vannacht nog hier weg.
Het regent nog steeds, maar het werd wel iets lichter buiten. Ik keek naar beneden en zag iets verderop het kruiwagentje liggen. Diep weggezakt in de kleiachtige modder. Dat kon Kubus nooit alleen, ik moest hem helpen. Ik liep er heen en begon met mijn voorpootje te graven. Dat schoot niet op. Dan maar met twee pootjes. Om en om groef ik met mijn pootjes het kruiwagentje uit de kleiachtige modder. Eindelijk, hij was los. Met alle nageltjes van mijn voorpootje pakte ik het kruiwagentje beet. Ik moest nog wel een beetje trekken maar het lukte! Hoera, daar was het kruiwagentje van Kobus het kaboutertje.
Samen maakten we het kruiwagentje een beetje schoon in een plas water. Nu kon Kubus naar Kobus en zou het geheim een geheim blijven. Samen liepen we nog een stukje door de bosjes. Kubus heeft me hartelijk bedankt voor mijn hulp, hij had het echt niet zelf voor elkaar gekregen. Als oude vrienden namen we afscheid. ‘Kubus, vraag ik, zie ik je nog eens?’ ‘Dat zal nooit, nooit, nooit, iemand weten’, zei Kubus. Toen ik me omdraaide was Kubus verdwenen. Ik zocht nog een beetje om me heen, maar er was niets meer van Kubus te zien. Jammer! Later heb ik nog wel eens geprobeerd om die plek terug te vinden maar het is me nooit gelukt.
Het was intussen weer wat lichter geworden maar het regende nog steeds. Ik wilde naar huis, maar ik wist echt niet waar ik was. Ik ga een paar keer links en ook een keertje rechts In de verte hoorde ik een haan kraaien. Het was de haan van ons kippehok. O, dan moest ik die kant op. Ik kwam bij de open plek in het park. Nu wist ik het weer. Snel rende ik door de regen naar huis. Toen ik mijn ogen open deed, lag ik in mijn mandje. Alles om me heen was gewoon, zoals het altijd was. De garage deur was dicht. Ik naar mijn pootjes maar die waren helemaal schoon. Ik kon me helemaal niet meer herinneren dat ik die ’s nachts nog had schoon gemaakt. Op de vloer van de garage zag ik ook geen vuile afdrukken van mijn pootjes.
Verbaasd stond ik op en stapte uit mijn mandje. Door de keuken liep ik naar de voordeur. Deze stond wel open. Ik liep naar buiten, en zag dat het toch al middag is. Het zonnetje straalde hoog in de lucht. Nergens zag ik plassen regenwater liggen. Ik snapte er helemaal niets van. Het was net of alles wat ik vannacht had meegemaakt, niet gebeurd was. Zou ik het dan allemaal gedroomd hebben ? Een beetje in de war liep ik terug naar mijn mandje. Ik ging er nog maar even inliggen.
Toen ik mijn pootjes over de rand van mijn mandje legde, bekeek ik mijn nageltjes nog eens goed. Ik zag ineens iets onder mijn middelste nageltje zitten. Het was een plekje waar je altijd moeilijk bij kan komen om het schoon te maken. Wanneer ik goed keek, zag ik, dat er wat opgedroogt vuil zag. Ik knabbelde er een beetje aan. Het was een stukje kleiachtige modder !!!!
Zou ik dan toch….?
Nooit, nooit, nooit, zal iemand het weten !!!!!!