Janus loopt samen met zijn moeder de patatzaak binnen. Maar ze gaan niet zomaar een patatje halen!
Rechts is een deur. ‘De Pepermolen’ staat erop. Als ze daar doorheen gaan ziet het er opeens heel anders uit. Tafeltjes met roze tafelkleden en kaarsjes erop. Janus en zijn moeder hebben kleren gekocht. Moeder vindt dat ze wel iets leuks verdiend hebben.
Een oudere man komt naar hen toe. “Wanneer zet je die gekke kaboutermuts af?” zegt de man lachend. ‘Zo ben ik Janus Eénoor,’ zegt Janus. Moeder noemt de man altijd Martin. Janus zegt liever: ‘Meneer Martin.’
Een tafel bij het raam?’ vraagt meneer Martin. Janus knikt. Ze zitten altijd bij het raam. Daarvandaan kunnen ze de eenden in de sloot zien. ‘Het is toch wat,’ zegt meneer Martin tegen moeder. ‘Nu zijn ze opeens van plan om de Pepermolen af te breken.’ Janus schrikt. Zo heet dit. Stel je voor dat ze het afbreken als ze zitten te eten! Janus kijkt naar de muren. Die zien er stevig uit. Het is vast moeilijk om zoiets af te breken, denkt hij. Ze beginnen vast met het dak.
‘Jij wilt meloen,” zegt meneer Martin tegen Janus. Janus schudt zijn hoofd. Deze keer geen meloen. ‘Weet je het zeker?’ vraagt moeder. ‘Dan een Kwik, Kwek en Kwak’ zegt meneer Martin. Nu knikt Janus. Dat is patat met appelmoes. Dat vindt hij heerlijk. Maar nu maakt het hem niet veel uit. Hij wil hier zo snel mogelijk weg. Voordat het afbreken begint.
Moeder neemt biefstuk. Het duurt lang voordat ze het krijgen. Janus schuift wat op zijn stoel heen en weer. Hij kijkt steeds naar buiten. Niet naar de eenden. Nee, naar de weg. Als er een grote auto aan komt, moeten we hier weg zijn, denkt Janus. Hé, hé, daar is het eten. Janus begint gelijk met eten. En snel ook. ‘Zit niet zo te schrokken,’ zegt moeder. Ze kijkt een beetje boos. ‘We hebben tijd genoeg.’ Daar is Janus het niet mee eens.
Hij kijkt weer naar buiten. Dan schrikt hij. Er komt een grote vrachtwagen aan. Nu heeft Janus geen honger meer. Moeder heeft haar bord nog lang niet leeg. ‘Ik heb buikpijn,’ zegt Janus. Moeder kijkt bezorgt. ‘Als je maar niet ziek wordt. Je doet toch al anders dan anders. Je wilt zeker geen ijs meer?’ Janus schudt zijn hoofd. ‘Ik wil naar huis.’ Moeder kijkt naar haar bord. ‘Jammer,’ zegt ze. ‘Het eten is hier altijd zo lekker. Maar ja, als jij je niet goed voelt…’ ‘Ik word vast ziek,’ zegt Janus. Hij weet het haast wel zeker.
Moeder gaat het eten betalen. Janus kijkt naar de vrachtwagen. Er is een man uitgestapt. Die loopt naar een winkel. Gelukkig, hij hoeft niet hier te zijn. Toch wil Janus niet langer blijven. Je weet maar nooit! Eenmaal buiten voelt Janus zich gelijk beter.
‘Jammer dat ze de Pepermolen gaan afbreken,’ zegt hij. ‘Ze zijn het alleen maar van plan,’ zegt moeder. ‘Het is niet zeker dat ze dat doen. ‘Janus voelt zich helemaal blij worden. ‘Dan wil ik nog wel een ijsje,’ zegt hij.