Zachtjes snikte kabouter Pluizenbol voor zich uit. Hij keek om zich heen maar wist nog steeds niet waar hij was. Langzaam zakte hij op de grond, met zijn rug leunde hij tegen de stam van een boom. Zijn hoofdje zakte tussen zijn opgetrokken knietjes en de traantjes maakten zijn rode kabouterbroek nat. Een tijdje geleden was hij vanuit zijn kabouterdorp vertrokken. Zijn moeder had gevraagd of hij een paar zwarte bessen wilde plukken. Ze had hem nog zo gewaarschuwd om niet te ver van het kabouterdorp te gaan. Maar er was zoveel te beleven in het bos dat hij was blijven lopen en nu wist hij de weg niet meer terug naar het veilige kabouterdorp. Het ergste was dat het nog donker begon te worden ook. Hij moest er niet aan denken om de nacht door te brengen in het grote, donkere, enge bos.
Toen hij hier aan dacht begon hij nog harder te huilen. Hij sloeg zijn handjes voor zijn ogen en de traantjes drupten door zijn vingers op de grond. Verbaasd bleef Grijsmuis staan. Hij was op weg naar zijn holletje maar wat hoorde hij nu toch? Weer keek hij rond en toen zag hij daar een kabouter tegen die boterbloem zitten. Een huilende kabouter nog wel. Nieuwsgierig liep hij naar de snikkende kabouter en zag hoe de schouders van het kereltje zachtjes op en neer gingen. ‘Waarom huil je?’ vroeg hij verbaasd aan de voor hem zittende kabouter. Geschrokken keek Pluizenbol op en keek in de nieuwsgierige kraaloogjes van Grijsmuis. ‘Ik.. ik ben verdwaald,’ snikte de kabouter en veegde met zijn kleine handje over zijn wang.
‘Goh, wat erg,’ zei Grijsmuis. Hij ging naast Pluizenbol zitten. ‘En nu?’ Kabouter Pluizenbol haalde zijn schouders op. ‘Weet ik niet.’ ‘Hoe heet je eigenlijk?’ ‘Ik heet Pluizenbol.’ ‘Wat een mooie naam,’ zei Grijsmuis. ‘Dat komt door mijn haren,’ legde de verdrietige kabouter uit en hij nam zijn blauwe puntmuts van zijn hoofd. Zijn blonde krullen stonden als kleine pluizenbolletjes op zijn hoofd. Grijsmuis knikte. ‘Ik zie het.’ ‘En jij? Hoe heet jij?’ vroeg Pluizenbol nieuwsgierig en hij zette zijn muts weer op. Grijsmuis haalde zijn schouders op. ‘Gewoon, Grijsmuis. Mijn moeder wist niets anders te verzinnen denk ik.’ Kabouter Pluizenbol keek naar de muis naast hem en knikte. Het was een gewone grijze muis. ‘Ook een mooie naam,’ zei hij. ‘Och,’ zei Grijsmuis en toen zei hij niets meer.
Even zaten de kabouter en de muis zwijgend naast elkaar. ‘Weet je echt niet meer waar je woont?’ vroeg Grijsmuis. ‘Natuurlijk wel. In het kabouterdorp. Maar waar dat is weet ik niet meer,’ legde kabouter Pluizenbol uit en zijn lipje begon weer te trillen. ‘Tja, ik weet het ook niet,’ zei Grijsmuis, ‘en we kunnen het ook niet aan Hussebus vragen.’ ‘Hussebus? Wie is dat?’ vroeg Pluizenbol verbaasd. ‘Dat is een vriend van me. Hij is een vogel en hij weet alles wat er hier in het bos gebeurt. Ik weet bijna zeker dat hij jouw kabouterdorp ook weet te vinden,’ legde Grijsmuis uit. ‘Kunnen we dan niet naar de Hussebus gaan en vragen waar mijn dorp ergens is?’ stelde kabouter Pluizenbol voor. Grijsmuis schudde zijn hoofd. ‘Nee, nee, dat kan niet meer. Hussebus slaapt al. Hij gaat altijd slapen als het donker wordt en wordt wakker als de zon opkomt.’ ‘Moet..moet ik dan hier heel de nacht blijven zitten?’ vroeg Pluizenbol aan Grijsmuis. ‘Ja, dat zal inderdaad moeilijk gaan.’ ‘Maar waar moet ik dan blijven? Ik weet niet waar ik vannacht moet slapen,’ zei de bedroefde kabouter en hij voelde de tranen weer in zijn ogen komen.
‘Daar moet ik eens goed over nadenken,’ zei Grijsmuis en hij dacht hard na. Zo hard dat er diepe rimpels boven zijn kraaloogjes kwamen. ‘Ik weet het,’ zei hij opeens. Kabouter Pluizenbol keek hem verbaasd aan. ‘Je weet wat?’ vroeg hij. ‘Ik weet waar jij vannacht slaapt,’ verklaarde Grijsmuis en keek de treurige kabouter blij aan. ‘O ja? Waar dan?’ ‘Jij slaapt bij mij in mijn holletje. Ik heb nog wel plek voor een loge. En dan gaan we morgen naar Hussebus. Die verzint vast wel iets om jouw kabouterdorp terug te vinden.’ Blij keek Pluizenbol hem aan. ‘Dat is een goed idee,’ zei hij en hij stond op. ‘Waar is jouw holletje ergens? Is dat hier ver vandaan? Moeten we lang lopen?’ vroeg hij en hij liep al naar de weg. ‘Ho, ho niet zo haastig,’ zei Grijsmuis en hij stond ook op. ‘Direct ben je mij ook kwijt. Kijk we gaan die kant op en dan komen we vanzelf bij mij holletje. Kom maar.’
En Grijsmuis begon te lopen. Kabouter Pluizenbol moest hard lopen. Zijn kleine beentjes gingen snel op en neer en soms moest hij rennen om Grijsmuis bij te houden. ‘Kun je misschien iets langzamer lopen?’ hijgde hij naast de muis. Deze keek opzij en zag het rode hoofdje van de rennende kabouter. ‘O sorry,’ zei hij en liep langzamer. ‘Ik ben gewend dat ik alleen door het bos loop. Ik wist niet dat jij niet zo hard kon lopen.’ ‘Ik kan nog wel harder lopen, alleen niet zolang,’ pufte Pluizenbol en hij was blij dat Grijsmuis nu niet zo hard meer liep. Het was pikkedonker toen Grijsmuis opeens stil bleef staan.
‘Hier is het,’ zei hij. Kabouter Pluizenbol kwam haastig naast de muis staan en zag een klein deurtje. ‘Kom maar,’ zei Grijsmuis en hij verdween door het houten deurtje. Aarzelend volgende Grijsmuis hem. Ze kwamen in een klein kamertje. Gelukkig stak Grijsmuis een kaars zodat de kleine kabouter iets kon zien. ‘Leuk,’ zei hij toen hij rond gekeken had. ‘Och,’ zei Grijsmuis, ‘ik ben er tevreden mee. Je vindt het toch niet erg dat je op de bank moet slapen?’ Kabouter Pluizenbol schudde zijn puntmuts.. Hij was allang blij dat hij in een warm holletje kon slapen en dat hij niet alleen was.
‘Heb je eigenlijk honger?’ vroeg Grijsmuis. Nu pas voelde kabouter Pluizenbol hoe zijn maag knorde. Hij had sinds de middag niets meer gegeten. ‘Eigenlijk wel,’ zei hij en pakte aan zijn buik. ‘Ik denk dat ik nog wel een paar zwarte bessen heb. Als je die lust tenminste?’ vroeg Grijsmuis. Kabouter Pluizenbol knikte heftig van ja. Hij at heel graag zwarte bessen. Dat was zelfs zijn lievelingskostje. Zeker met van die lekker slagroom erop was het heerlijk. Grijsmuis verdween in de keuken en kwam even later terug met twee bordjes met een hoopje zwarte bessen erop. Hij gaf de kabouter een bordje en ging aan de tafel zitten. Snel at Pluizenbol zijn bordje leeg en wreef tevreden over zijn nu volle buikje. Het had heerlijk gesmaakt. Niet zo lekker als bij moeder thuis maar toch.
‘We gaan nu slapen,’ zei Grijsmuis terwijl hij een deken en een kussen pakte en dit aan kabouter Pluizenbol gaf. ‘Morgen is het vroeg dag zeker als we Hussebus willen spreken. Die is altijd vroeg op. Welterusten.’ ‘Welterusten,’ groette Grijsmuis. Pluizenbol ging op de bank liggen en kroop onder de deken. Hij dacht aan zijn moeder en hij werd verdrietig toen hij dacht hoe ongerust ze was nu hij niet thuis in zijn eigen bedje lag. Langzaam vielen zijn oogjes dicht en viel kabouter Pluizenbol in slaap.
De volgende ochtend waren ze al vroeg wakker. ‘Kom,’ zei Grijsmuis, ‘we gaan naar Hussebus, dan kan je snel weer naar huis.’
Zo gezegd, zo gedaan. Kabouter Pluizenbol vertelde het hele verhaal aan Hussebus. ‘Och, och, och, wat een toestanden. En wat zal je moeder ongerust zijn,’ zei Hussebus bezorgd. ‘Ja,’ snikte Kabouter Pluizenbol. Hij wilde niets liever dan weer naar zijn moeder toe. Hoe goed Grijsmuis ook voor hem had gezorgd.
En zo gingen ze samen op stap. Op zoek naar het huis van kabouter Pluizenbol. Het was een heel eind lopen, maar toen Pluizenbol bijna te moe was om nog verder te lopen, riep Hussebus; ‘Kijk, zie je het daar in de verte? Daar woon je!’
Pluizenbol keek eens heel goed. En ja hoor. Daar heel in de verte zag hij zijn huis. En zijn moeder.
Kabouter Pluizenbol begon te rennen, hoe langer hoe sneller. Hij struikelde bijna over zijn eigen beentjes, zo snel liep hij.
‘Mama, hier ben ik,’ riep Pluizenbol en hij vloog zijn moeder om haar nek.
De moeder van Pluizenbol was nog nooit zo blij geweest. Haar lieve kabouterkind was weer terug.
Samen dronken ze daarna kabouterthee en aten ze kabouterkoekjes. Mama Kabouter bedankte Grijsmuis en Hussebus hartelijk.
Gelukkig, zo liep alles toch nog goed af.