Ollebolle was met papa naar de dierenwinkel gegaan. Papa moest kattenbakkorrels halen en Ollebolle ging graag mee.
Terwijl papa op zoek ging naar de kattenbakkorrels huppelde Ollebolle naar de dieren. Hij aaide een zwart dwergkonijntje dat ‘Lucky’ heette. Dat konijntje werd niet verkocht, maar bleef in de dierenwinkel.
Ook ging Ollebolle even bij de grote grijze papegaai kijken. ‘Dag Jacob,’ zei hij tegen de papegaai. De papegaai hield zijn kopje scheef en praatte onduidelijk. Ollebolle kon hem niet verstaan. ‘Wat zei je Jacob?’ vroeg hij. Maar de papegaai hield nu zijn snavel.
Ollebolle liep toen naar de glazen bak met tamme ratten, maar die vond hij er toch niet zo lief uitzien. Hij ging liever bij de mooie visjes kijken. Dat vond hij toch wel het mooiste van alles. Hij keek naar de wand vol aquaria en zag de mooiste visjes zwemmen die hij ooit gezien had. Ze hadden allemaal verschillende kleuren en de ene was nog mooier dan de andere.
Ollebolle duwde zijn neus tegen een aquarium met rood met blauwe visjes. Zo met zijn neus plat tegen het glas leek het net of hij ín het water bij de visjes was. Hij leek zelfs net zo groot als de visjes. Hij kon ineens met ze zwemmen en hun vin vasthouden zodat de visjes hem door het water meenamen. Hij verstopte zich achter de waterplanten en keek naar de vissen die ver boven zijn hoofd zwommen. Over de steentjes op de bodem zag hij ineens een griezelig beest kruipen. Het was een garnaal. Ollebolle kroop dieper onder het blad en gluurde voorzichtig of de garnaal zijn kant op kwam. Gelukkig, de garnaal draaide zich om en ging de andere kant weer op. Ollebolle zag nog veel meer vissen. Gele, groene, oranje, paarse. Alle kleuren van de regenboog hadden ze.
Hij hoorde een stem achter zich zeggen: ‘Zeg ventje, wat doe jij hier?’ Ollebolle keek om zich heen en zag een hele grote zwarte vis met van die bolle ogen die hem aanstaarden. ‘Euh, ikke…,’ stotterde hij, ‘ik zwem zomaar wat rond, verder niks.’ Ollebolle vond die rare zwarte vis wel een beetje eng. Gelukkig draaide de vis zich weer om en zwom weg. Ollebolle liep over de steentjes naar de andere kant van het aquarium. Een klein geel visje zwom naast hem en begon tegen hem te praten. ‘Ga je mee, Olle?’ zei het visje. Wat had het visje een bekende stem! Een beetje verwonderd keek Ollebolle het visje aan. ‘Je hebt een hele bekende stem,’ zei hij tegen het visje. Hij hoorde iemand heel hard lachen. Het visje zwom weg. ‘Hé, waar ga je nou naar toe?’ riep Ollebolle. ‘Ik ga nergens heen, ik wacht op jou!’ hoorde hij de stem weer zeggen. Maar het visje was weg. Van wie was die stem dan?
Toen voelde hij een hand op zijn schouder. Ollebolle schrok en keek op. Hij zat helemaal niet in het aquarium. Papa stond achter hem en keek hem lachend aan. ‘Wat was je aan het doen?’ vroeg papa. ‘O, niks.’ mompelde Ollebolle. Hij keek nog eens om naar het aquarium. Het gele visje keek hem na en boven in het aquarium zwom een hele grote zwarte vis met bolle ogen en over de bodem kroop een garnaal. Hij wist toch zeker dat hij echt bij de visjes geweest was.
Ollebolle voelde aan zijn haren. Ze waren zelfs een beetje nat!