‘Olle!’ riep mama de tuin in. ‘We gaan naar de markt, kom je?’ ‘Joehoe, ik kom eraan!’ schreeuwde Ollebolle en hij reed met zijn skelter naar de schuur om hem daar neer te zetten. Naar de markt, dat vond hij altijd wel leuk, want dan kreeg hij een koekje bij de koekenkraam, een mandarijn bij de groentekraam en meestal ging mama dan ook nog naar de slager en dan kreeg hij een plakje worst.
Lopend gingen ze naar de markt want dat was maar een klein stukje. Eenmaal op de markt aangekomen ging ze eerst naar de kaasboer en ja hoor, Ollebolle kreeg een plakje kaas. Hapje voor hapje smikkelde hij het plakje op. Maar toen kwam mama een vriendin tegen en ging staan praten. En dát vond Ollebolle helemaal niet leuk. Dat duurde soms zo lang! Hij schopte tegen een steentje en zag dat het steentje tegen de schouder van een oude opa aankwam. De man keek boos zijn kant op en Ollebolle draaide zich vlug om. Zo leek het vast dat hij het niet had gedaan!
Mama stond nog steeds te praten en Ollebolle liep vast verder. Hij zou wel vast gaan kijken of de bloemenman mooie bloemen had. Maar voordat hij bij de bloemenkraam was, rook hij de viskraam al. ‘Bah, wat stinkt dat,’ zei hij hardop. Hij liep naar de kraam en zag de vissen liggen. Ze waren allemaal dood, want ze bewogen niet. Hij zag een man staan die een vis boven zijn hoofd hield en er toen een stuk afbeet. ‘Hmm, lekker harinkje,’ hoorde Ollebolle hem zeggen. Ollebolle gruwelde ervan. Hij hield helemaal niet van vis.
Op de hoek van de kraam zag hij iets wat hij wel leuk vond. Namelijk een bak met levende paling. ‘Meneer, moeten ze niet in het water?’ vroeg hij aan de visboer. ‘Nee, ventje, deze hoeven niet in het water,’ bromde de man en hij hielp zijn klanten verder. Ollebolle keek nog eens naar de palingen. Hij vond het zielig. Hij aaide een hele dikke paling over zijn rug. ‘Afblijven!’ snauwde de visboer. Ollebolle deed gauw zijn handen op zijn rug. In de verte zag hij dat mama nog steeds stond te praten. Hij keek nog eens naar de visboer, die nu met zijn rug naar Ollebolle toe vis stond te bakken. Ollebolle keek nog één keer naar de palingen en deed toen een greep in de bak, pakte een paling en stopte hem in zijn jaszak. Hij rende naar mama toe. Ze had niet gemerkt dat hij weg was geweest.
‘Mama!’ riep hij. ‘We moeten nu naar huis, anders gaat hij dood!’ Mama keek heel verbaasd naar Ollebolle. ‘Wie?’ vroeg ze. ‘Hij!’ En hij liet mama in zijn jaszak kijken. ‘Jongen, wat heb je nou?’ Ze pakte Ollebolle bij zijn schouder. ‘Hoe kom je daaraan?’ ‘Nou, gewoon, gepakt.’ ‘Maar dat kan niet! Je mag niet zomaar iets pakken en meenemen!’ Mama keek een beetje boos. ‘Ga hem maar gauw terugbrengen! En bovendien mag je ook niet zomaar bij mij weglopen als ik even sta te praten!’ Mama was echt boos! Mama zei tegen de vriendin dat ze haar nog wel zou bellen en toen ging ze met Ollebolle terug naar de visboer. ‘Ga maar naar de visboer toe en geef hem de paling terug,’ zei ze. Ze bleef gelukkig wel bij Ollebolle in de buurt.
‘Dag, ventje,’ zei de visboer, ‘ben je daar nou alweer?’ ‘Ik heb wat voor u.’ Ollebolle pakte de paling en wilde hem aan de visboer geven. ‘Hoe kom je daaraan?’ vroeg de visboer. Hij keek heel verbaasd. ‘Ik wou hem redden, meneer.’ Ollebolle durfde de visboer niet aan te kijken. Hij voelde mama’s hand over zijn hoofd aaien. ‘Hij is een echte dierenvriend,’ zei ze tegen de visboer. De visboer begon heel hard te lachen. ‘Weet je wat, ventje?’ lachte hij. ‘Je krijgt van mij een zak kibbeling mee omdat je zo eerlijk bent om die paling terug te brengen. Geef hem maar hier, ik zal goed voor hem zorgen.’ Hij pakte de paling van Ollebolle over en gaf hem een zak kibbeling. Ollebolle bedankte de visboer en liep gauw weg. Hij gaf de zak aan mama, want hij hield er toch niet van.
De rest van de tijd bleef hij lief bij mama lopen en kreeg hij nog een koekje en een plakje worst. Vlak voor ze weer naar huis gingen kocht mama een ijsje voor hem bij de ijscoman. ‘Doe er maar een beetje extra slagroom op,’ zei ze tegen de ijscoman. Ollebolle keek haar aan met een hele grote lach op zijn gezicht. ‘Omdat je zo eerlijk bent geweest,’ fluisterde ze in Ollebolle’s oor. Wat was mama toch lief.