‘Mama, waarom is papa nog niet thuis?’ vroeg Nina op een avond.
‘Ik weet het niet. Ik denk dat hij wat langer moest werken’, antwoordde mama.
Even later ging de telefoon. Nina zag dat haar moeder erg schrok.
‘Ik kom meteen’, zei ze angstig. Nina snapte er niets van.
Ze moest die avond bij haar tante eten, en hoefde niet op tijd naar bed.
Haar moeder kwam haar pas heel laat ophalen.
‘Wat is er met papa?’ vroeg Nina onderweg wel honderd keer.
Thuis legde haar moeder uit dat de vader van Nina een auto-ongeluk gehad had.
Een meneer, die veel te hard reed, was tegen hun auto opgebotst.
‘Papa ligt in het ziekenhuis. Daar moet hij een tijdje blijven, maar hij komt weer naar huis. Echt waar.’
Nina was heel blij dat haar vader weer beter werd. Ze maakte iedere dag een tekening voor hem, en ging soms mee naar het ziekenhuis.
‘Nina, ik moet met je praten’, zei haar moeder op een dag. Ze gingen samen op de bank zitten.
‘Is alles goed met papa?’ vroeg Nina bang.
Haar vader lag nog steeds in het ziekenhuis. Ze hoopte dat hij snel naar huis kwam.
Nina’s moeder zuchtte diep.
‘Papa wordt nooit meer helemaal beter. Er is iets kapot in zijn rug. Hij kan niet meer lopen.’
‘Moet hij dan in bed blijven liggen?’ riep Nina geschrokken.
Haar moeder schudde haar hoofd.
‘Hij krijgt een rolstoel. Dat is een stoel op wielen. Hij kan met die stoel rondrijden.
Alles wordt anders, maar vergeet niet dat hij altijd jouw papa blijft.’
Nina had vanuit het raam wel eens iemand gezien in een stoel met grote wielen aan de zijkant.
Dat was een oude meneer.
Zou haar papa nu ineens een oude man zijn?
Een paar dagen later kwam Nina’s vader naar huis. Hij was geen oude man geworden.
Nina durfde niet zo goed naar hem toe te gaan.
Ze zag vanaf de trap hoe haar vader de gang in reed. Hij wilde geen hulp.
Gisteren had haar moeder alle drempels weggehaald. Nu kon hij voorzichtig de woonkamer binnen rijden.
‘Waar is het meisje dat al die mooie tekeningen voor me gemaakt heeft?’ riep hij ineens.
Nina stormde naar beneden, en rende naar hem toe.
Haar moeder tilde haar op. Voor ze het wist, zat ze bij haar vader op schoot.
Ze sloeg haar armen stijf om zijn nek heen.
‘Nou ben je een papa op wielen’, snikte Nina.
Haar vader begon te lachen.
‘Beter een papa op wielen dan helemaal geen papa!’
Niet lang daarna gingen Nina en haar ouders in een ander huis wonen. Dat was fijner voor haar vader.
In het begin vond ze het eng, zo’n stoel op wielen in huis. Maar al snel wist ze niet beter.
Haar vader kon gewoon met haar spelen, en helpen met lastige sommen.
Nina was heel trots op hem. Ze had een bijzondere papa, eentje op wielen.
Mensen op straat keken soms raar naar de rolstoel.
Dat maakte haar niets uit. Hij was haar papa.
Een ding vond Nina niet eerlijk: de meneer die zo hard tegen hun auto aan reed, zat zelf niet in een stoel op wielen.