Het is lente. De zon schijnt. Alle schaapjes springen in de wei. Ze zijn blij.
De schaapjes hebben het warm. Heel erg warm Ze hebben nog hun wintervacht.
De schaapjes spelen. Af en toe puffen ze even uit. ‘Poeh, poeh, wat is het heet!’
Schaapje Daan vindt het heerlijk. Hij heeft het niet warm. Hij heeft het ook niet koud.
Schaapje Daan heeft het precies goed. Zijn vacht is lekker zacht. Hij wil hem nog lang niet kwijt.
Het wordt nog warmer. Alle schaapjes moeten geschoren worden. Mama schaap, Papa schaap en alle kindjes schaap.
Ze vinden het allemaal leuk. ‘Eindelijk zijn we die dikke vacht kwijt,’ zeggen ze tegen elkaar.
Maar bij Schaapje Daan rollen de tranen over zijn wangen. ‘Ik wil mijn wol zelf houden,’ snikt hij. Mama schaap probeert hem te troosten. ‘Je krijgt vanzelf weer een nieuwe vacht,’ legt ze uit. Het helpt niet. Schaapje Daan blijft verdrietig. Papa schaap wordt kwaad. ‘Nu niet meer flauw doen!’ blaat hij. Maar ook dat helpt niet.
Schaapje Daan gaat er vandoor. Hij huppelt een van de schuren in. Hij verstopt zich achter het hooi. Schaapje Daan is heel erg boos. In de schuur ligt ook Mama poes en haar kleine katjes. Ze zijn net geboren. Het zijn er 5. De katjes zijn erg lief. Ze hebben het alleen koud. Ze liggen zomaar op de grond. Mama poes kijkt in het rond. Ze weet niet wat ze moet doen.
Schaapje Daan ziet de katjes ook. Hij loopt er naar toe. De katjes bibberen. Schaapje Daan gaat naast de katjes liggen. Mama poes pakt ze om de beurt in de nek vast. Ze legt ze bovenop Schaapje Daan. Nu hebben de katjes het heerlijk warm.
Mama Schaap zoekt Schaapje Daan. Ze is bang dat hij helemaal alleen is. Als ze hem ziet moet ze lachen. Een wit schaap tussen zwarte katjes. ‘Wat een bof dat jij nog niet geschoren bent!’ zegt ze. ‘Ik zal wel zorgen dat jij nog een paar dagen je wol mag houden.’
Schaapje Daan lacht tevreden. Als de katjes hem niet meer nodig hebben mag zijn wol eraf.