Sofie krijgt een bril

‘Sofie, ga eens rechtop zitten.’ Zegt haar moeder. ‘Je zit bijna met je neus in de stiften.’ Sofie gaat rechtop zitten en kleurt verder. Al snel zit ze weer net zo gebogen als eerder. Moeder zegt wel drie keer dat ze rechtop moet zitten, iedere keer probeert Sofie het. Na een tijdje gaat ze steeds weer met haar neus dichtbij het papier.

Ze maakt een tekening voor oma. Een huis met een blauw dak, rode wolken en een groene zon. Sofie gebruikt haar nieuwe stiften. Ze zit op haar knieën op de stoel aan de grote tafel in de kamer. De tekening wordt heel mooi, ze gaat hem aan oma geven op haar verjaardag.

’s Avonds, als moeder Sofie naar bed brengt, begint moeder over het tekenen. ‘Morgen gaan we naar de opticien, naar je ogen laten kijken.’ Zegt moeder. Sofie begrijpt er niets van, naar de opi.. ‘Wat is dat, mama, een optisjen?’ ‘Dat is een meneer of mevrouw die gaat kijken of jouw ogen het goed doen. Misschien hebben jouw ogen een beetje hulp nodig met het kijken.’ vertelt mama. ‘Gaat die meneer mij dan helpen met kijken?’ vraagt Sofie. Haar moeder moet lachen, ‘Nee, gekkerd. Die meneer verkoopt brillen en die bril kan je dan helpen met kijken.’ Sofie is er stil van.

De volgende middag na schooltijd staat moeder met de auto bij school en rijdt meteen met Sofie naar de brillenmeneer. Hij is heel groot, heeft een grote snor en een bril. Sofie mag met hem mee in een kamertje en op een hoge blauwe stoel klimmen. Als ze erop zit, doet de meneer de stoel nog wat hoger. Hij doet een hele rare, grote bril voor haar ogen. Onder haar kin krijgt ze een steuntje. ‘Nu ga ik allemaal dingen voor je ogen verschuiven. Dan mag jij zeggen wanneer je het het beste ziet’ zegt de meneer.

Voor een oog maakt de meneer het donker en voor het andere oog bewegen allerlei dingen. Iedere keer vraagt de meneer ‘Zie je het nu goed?’ en moet Sofie ja of nee zeggen. Dan mag ze naar plaatjes kijken. Ze ziet een hond, een poes, een olifant en daarna kan ze het niet meer zien. Ze ziet wel dat er wat staat, maar wat dat is? De meneer verschuift weer wat voor haar ogen. Nu kan Sofie zien dat er ook nog een aap en een zeehond staan. Na een heleboel plaatjes is het klaar en mag Sofie weer van de stoel afklimmen.

Samen met de meneer gaat ze naar haar moeder. ‘Sofie mag een bril uitzoeken mevrouw’ zegt de meneer tegen haar moeder. Sofie trekt aan haar moeders jas. ‘Mama, wat moet ik doen?’ ‘Je ogen moeten geholpen worden, ‘ zegt de meneer. ‘We gaan samen een bril uitzoeken.’ Sofie krijgt heel veel brillen op haar neus. Een rode, een blauwe, eentje met vlekken, een roze die glimt, een ronde zwarte. Iedere keer mag ze in de spiegel kijken of ze de bril mooi vindt. De roze bril die glimt vindt ze het allermooiste, die kiest ze uit. In de spiegel ziet ze dat de bril mooi staat bij haar zwarte haren.

De meneer stopt de bril in een zakje. Op het zakje schrijft hij Sofies naam. Dan stopt hij de bril in een la. Sofie trekt weer aan haar moeders jas. ‘Mama, mag ik de bril nu op? Waarom doet die meneer de bril in de la?’ De meneer lacht, ‘Je krijgt de bril terug hoor. Maar eerst moet ik er glazen in zetten. Deze glazen zijn van glas, net zoals de ramen. Er komen glazen in die jouw ogen helpen kijken. Over drie dagen mag je de bril komen ophalen.’

Sofie gaat met haar moeder de winkel uit. Bij de bakker op de hoek krijgt Sofie een groot ijsje met nootjes.

Post navigation