Bjorn had het vreemde, halfblote mannetje nog niet eerder gezien. Het danste over het beeldscherm van zijn computer, hing wat rond in de hoeken en klom via de zijkant van het scherm naar boven om zich daarna te laten vallen. Dat deed blijkbaar geen pijn, want het mannetje deed het wel honderd keer achter elkaar. Hij droeg een zwart-witte mantel met blokjes en stipjes, had kniekousen aan zijn voeten en een dikke ijsmuts op zijn hoofd. En als hij van links naar rechts over het beeldscherm rende, wapperde zijn cape achter hem aan.
Bjorn wilde eigenlijk gaan gamen, een racespelletje, maar dat vreemde mannetje vond hij veel leuker. Hij pakte de muis en liet het pijltje voor de neus van het mannetje op en neer dansen. Die was net heel hard op weg van rechts naar links en had een skatebord onder zijn mantel vandaan gehaald om nog sneller te kunnen. Hij schrok zo van Bjorns muis, dan hij knetterhard tegen de onderkant van het scherm stuiterde. Bjorn glimlachte. Hij tikte met het pijltje van de muis op de schouder van het mannetje, dat verschrikt omkeek en opsprong alsof een wesp hem had gestoken.
Bjorn bewoog de muis zachtjes op en neer voor zijn gezicht. Zijn mond bewoog, zag Bjorn, en zette de geluidsboxen aan. En jawel: daar was de stem van het mannetje te horen. Het klonk een beetje iel, zoals een klein mannetje hoort te klinken. Maar het klonk ook een beetje boos. ‘Hou ’s op joh!’, zei het mannetje met een hoge stem. ‘Ik schrik enorm van jou!’ ‘Hoe heet jij?’, vroeg Bjorn, die helemaal niet van plan was zich iets aan te trekken van dat boze kereltje. ‘Gaat je niks aan’, zei hij mokkend en draaide zich, zodat hij met zijn rug naar Bjorn kwam te staan. ‘Is goed’, deed Bjorn alsof hem dan niets interesseerde. ‘Dat zet ik gewoon de computer uit.’
Het mannetje draaide zich razendsnel om, hij wuifde met zijn beide handen. ‘Niet doen, niet uitzetten. Ik ben Victor, Victor Imme Rus. Ik was juist zo blij dat de computer juist aanging, niet uitzetten, alsjeblieft.’ ‘Nou, vooruit dan’, zei Bjorn alsof hij de goedheid zelf was. ‘Waar kom je vandaan?’ Victor krabde eens aan zijn kin. ‘Sjonge, da’s een goede vraag. Dat weet ik eigenlijk niet. Eerst was ik er niet, toen was ik er ineens wel.’ ‘Maar hoe weet je dan je naam?’, vroeg Bjorn. Eigenlijk vond hij die Victor niet zo heel erg slim, of hij deed gewoon alsof hij dom was. Zie je wel, hij had zeker wat te verbergen, Victor gaapte enorm alsof hij heel moe was. ‘Als je het niet erg vindt, ik ga even slapen, ga jij maar een spelletje doen. Of misschien wil je even kijken op internet, misschien wel?’ Victor zei het op een toon alsof Bjorn daarmee iets verschrikkelijk goeds zou doen. Eigenlijk was hij behoorlijk nieuwsgierig wat er dan zou gebeuren. Hij klikte met de muis op ‘Internet’ en hoorde hoe de computer begon te bellen. Victor danste op en neer van plezier, terwijl zijn manteltje met hem meesprong. Het was een gek gezicht, vooral door de domme kniekousen van hem, dacht Bjorn.
‘Zeg Bjorn, zet je wel even dat virus-programma aan?’, riep zijn vader vanuit de woonkamer, hij hoorde natuurlijk dat Bjorn ging Internetten. ‘Anders krijgen we weer zo’n stom virus.’ Bjorn grinnikte. Hij vergat dat virusprogramma wel vaker en de laatste keer kreeg de computer zulke vreemde kuren dat zijn vader het naar de computerwinkel had moeten brengen. Bjorn klikte twee keer snel achter elkaar op het plaatje van de virusscanner.
Nog geen seconde later klonk er een hoog gegil, iemand krijste verschrikkelijk. Bjorn schrok zich rot en keek snel achter zich. Daar stond niemand. Hij keek weer voor zich en zag verbaasd dat Victor door het beeldscherm heen en weer rende, alsof zijn onderbroek in brand stond. Tot stomme verbazing van Bjorn brokkelde Victor beetje bij beetje af. Het begon met een been, toen een arm, daarna zijn neus en uiteindelijk lag er alleen nog een manteltje onder in het beeldscherm. ‘Heb je dat virus-programma al aangezet, Bjorn?’, hoorde hij zijn vader roepen. Zelfs de mantel van Victor was verdwenen. ‘Eh, ja’, riep Bjorn terug. ‘Ja hoor. Zeker weten.’