Het is zaterdagmiddag. De zon schijnt en alle kinderen uit de buurt spelen buiten. Er klinkt hard gejubel, gegil en gelach. De buurman van Lila en Blue, meneer Zeurkous, hangt uit het raam en kijkt naar de drukte op straat. Hij wijst naar Lila en Blue en zegt tegen zijn vrouw: ‘Wie hebben we daar? Zijn dat soms Lila en Blue?’ Mevrouw Zeurkous loopt naar het raam en snauwt: ‘Jazeker, dat zijn nou die snotapen waar ik het over had.’ ‘Wat lijken ze op elkaar,’ zegt meneer Zeurkous. ‘Ze zijn tweeling,’ zegt zijn vrouw. ‘Ik vind ze wel schattig hoor,’ zegt meneer Zeurkous. ‘Vooral al die sproeten op hun gezicht.’ ‘Nou, wacht maar,’ zegt mevrouw Zeurkous met een pruilmond. ‘Wacht maar tot ze je een keer beet hebben genomen.’ ‘Ach,’zegt meneer Zeurkous, ‘hoe oud zijn ze nou?’ ‘Zes,’ zegt mevrouw Zeurkous. ‘Alle kinderen van zes halen toch wel ’s iets uit?’ zegt meneer Zeurkous. ‘Ja natuurlijk, maar Lila en Blue weten nooit iets beters te doen,’ zegt mevrouw Zeurkous. ‘Het enige wat zij leuk vinden is onrust stoken.’ ‘Dat doen ze vast niet expres,’ zegt meneer Zeurkous. En terwijl meneer Zeurkous uit het raam hangt, kijken Lila en Blue naar boven. Ze zwaaien naar hem en hij wuift terug. Dan loopt hij met zijn vrouw mee naar de tuin en zegt: ‘Toch vind ik ze schattig.’
lees morgen meer over Lila en Blue…