De zon komt op. Een nieuwe dag breekt aan. De zonnestralen maken Woezel wakker. Hij staat op en rekt zich uit. Aha, denkt hij, vandaag is het zover! Buiten staat de hengel. Zijn nieuwe hengel! Dagen is hij er mee bezig geweest. Maar nu is hij af. En vandaag gaat hij de hengel uitproberen.
Woezel gaat naar buiten. Hij pakt zijn hengel en gaat op weg naar het meertje. Bij het meertje aangekomen, zoekt Woezel een plekje op. Hij kijkt in het rond. ‘Daar bij die boom ga ik zitten’, zegt hij hardop. Hij loopt er naar toe. Zet de hengel tegen de boom en gaat op zoek naar een worm. Even later heeft hij geen worm, maar wel een stuk brood gevonden. Hij doet een stukje aan de hengel. En gooit het in het water. Zo, nu maar wachten tot de vissen gaan bijten, denkt Woezel. Hij gaat tegen de boom zitten, maar de vissen willen niet bijten.
Woezel begint te gapen. En even later is hij in slaap gevallen. Kwaak, kwaak, kwaak. Woezel wordt wakker van het geluid. Hij kijkt in het rond en ziet een kikker zitten. Op een groot blad van een waterlelie. ‘Hé, kikker, hou eens op met die herrie!’ ‘Kwaak, ik denk er niet aan. Ik begin net.’ De kikker gaat rechtop zitten en begint:’ Kwaak, kwaak-kwaak, kwaak, kwaak-kwaak-kwaak.’ ‘O, hou op, zeg, het klinkt vreselijk.’
Woezel houdt zijn handen tegen zijn oren. Maar de kikker houdt niet op. “Stoppen nu! Je jaagt de vissen weg,’ roept Woezel weer. Maar de kikker gaat door. Hij hoort Woezel niet.
Dan staat Woezel op en loopt weg. Wat gaat hij nou doen? Hij verdwijnt achter een boom. En sluipt dan naar de volgende boom… En de volgende boom… En de volgende boom… De kikker zit nog steeds op het blad te kwaken. Dan opeens…’KWÀÀÀÀÀÀÀÀÀÀÀK’. De kikker schrikt zo erg dat hij pardoes in het water valt. ‘Hahahaha’, lacht Woezel. Hij moet zijn buik vasthouden van het lachen. Kikker komt boven water en roept boos: ‘Pot-nog-aan-toe, wie doet dat? Ik schrik me een hoedje.’ Dan ziet hij Woezel. Het zal niet waar wezen! Natuurlijk weer Woezel. ‘Hé, Woezel, jij was het! Hou eens op!’ Maar nu kan Woezel niet ophouden. Hij ligt op de grond te rollen van het lachen. ‘Oh, kikker, wat een grap, hè. Ik moet zo lachen.’ ‘Ja, ja, zo kan die wel weer. Leuk, hoor.’ Kikker gaat weer op het blad zitten.
Als Kikker is bijgekomen van de schrik, vraagt hij: ‘Wat was je aan het doen?’ Woezel gaat overeind zitten en vertelt: ‘Ik was aan het vissen.’ ‘En heb je al wat gevangen?’ ‘Nee, het wil niet lukken.’ ‘Zal ik helpen dan?’ ‘Wil je dat?’ Woezel kijkt de kikker verbaasd aan. ‘Als je mij niet meer zo laat schrikken.’ Dat belooft Woezel.
Kikker duikt het water in. Even later komt hij weer boven. Hij heeft 2 visjes in zijn bek. Een voor Woezel en een voor Kikker. Als de visjes gegeten zijn, gaat Kikker weer verder met kwaken. En Woezel? Hij pakt zijn hengel en gaat terug naar huis.